Muziektheater / Musical

Pferd frisst Hut Herbert Groenemayer / Herbert Fritsch / Thomas Wise / Theater Basel

Een krankzinnige lachspiegel

Componist Herbert Grönemayer en regisseur Herbert Fritsch bewerkten ‘Un chapeau de paille d’ Italie’, een stuk van Eugène Labiche uit 1851(!) voor Theater Basel tot een onnavolgbare mengeling van musical, operette, deurenkomedie en regelrechte slapstick. De titel vat de intrige bondig en recht voor de raap samen: ‘Pferd frisst Hut’ of: paard vreet hoed op. Dat is inderdaad de aanleiding voor de ongenadige satire van Labiche op de burgerlijke hypocriete moraal. Die wordt in de handen van Groenemayer en Fritsch springlevend, zelfs uitzinnig grappig én onwaarschijnlijk virtuoos.          

Uitgelicht door Pieter T’Jonck
Pferd frisst Hut
Pieter T’Jonck Kraftzentrale Landschafstpark Duisburg-Nord, in het kader van Ruhrtriënnale 2024 meer info download PDF
15 september 2024

‘Un chapeau de paille d’ Italie’ groeide na zijn première in 1851 langzaam uit tot een waar succes. Het stuk werd vele malen verfilmd, o.m. door René Clair in Frankrijk en Orson Welles in de VS. Het staat sinds 1938 op het repertoire van de Comédie Française en werd de laatste jaren ettelijke keren heropgevoerd door gereputeerde ensembles, die er vaak een bijtend kritische saus overheen goten.

Dat kan verwonderen, want het verhaal heeft weinig om het lijf, en is, voor een hedendaags publiek hoogst onwaarschijnlijk. Aanleiding is een dwaas voorval. De jonge rentenier Fadinard gaat de ochtend van zijn huwelijk op stap met zijn paard. Dat vreet een strohoed op. Die blijkt helaas toe te behoren aan Anaïs Beauperthuis, die wat verderop in het stro rollebolt met haar minnaar, een militair. De militair eist dat Fadinard dezelfde hoed ergens weer opduikelt, want Anaïs’ echtgenoot is zo jaloers dat hij anders meteen onraad zou ruiken. Ze volgen hem naar zijn appartement en willen er van geen wijken weten.

Nu zou iedereen die wat nuchter nadenkt meteen beseffen dat Fadinard geen enkele goede reden heeft om op die eis in te gaan. Toch doet hij het. De enige verklaring is dat hij zich hun ongemak veel te goed kan voorstellen: in zijn kringen loert het schandaal immers altijd om de hoek. Hij staat trouwens zelf niet al te recht in zijn schoenen, blijkt later. De jacht op een hoed brengt hem in het tweede bedrijf bij Claire, een hoedenmaakster die hij ooit het hoofd op hol bracht en dan weer dumpte. In het derde bedrijf zoekt hij de hoed bij een barones die hem verwart met een beroemde zanger. Daarna klopt hij aan bij Beauperthuis, de echtgenoot van Anaïs. Omdat hij dat niet weet verklapt hij ongewild alles over haar affaire. Met lege handen komt hij terug in zijn flat. Daar blijkt dat het huwelijksgeschenk van Vézinet, de oom van zijn aanstaande Hélène, precies zo’n hoed is als hij al die tijd zocht. Eind goed, al goed, op een laatste passage van Clara na.

Een groot deel van de humor van het stuk zit er hem in dat Fadinard tijdens al zijn omzwervingen op de hielen gezeten wordt door het huwelijksgevolg. Zijn aanstaande schoonvader Nonancourt, een boomkweker, is immers een boerenpummel die weinig begrijpt van de complexe sociale rituelen van de hoofdstad. Zijn dochter Hélène sleept zich de hele tijd achter hem aan, doodmisselijk als ze is van een feest de avond voordien. Het stuk is zo onmiskenbaar een satire op de complicaties van een bestaan dat draait om het ophouden van de burgerlijke schone schijn.

Hoe wankel die schone schijn is blijkt al uit het toneelbeeld van Herbert Fritsch: drie felgekleurde wanden die schots en scheef tegen elkaar aanleunen, als een kaartenhuis dat op instorten staat. Erboven zweeft een vervaarlijk scheef plafond. Dat het om een deurenkomedie zal gaan weet je al nog voor er één acteur verschijnt. In de linker- en rechter zijwand zitten vier spiegelende deuren, in de achterwand nog eens twee, en het midden van die achterwand wordt gedomineerd door een pompeuze, ronde trappenpartij die leidt naar een glanzende draaideur. De vernuftige lichtinstallatie van Cornelius Hunziker geeft door de wisselende kleuren van het plafond altijd weer aan hoe de zaken ervoor staan (kwalijk, zeer kwalijk of catastrofaal) en doet het op het einde voorkomen alsof alle deuren daveren in hun hengsels.

Dat is allerminst de enige reden dat dit stuk een muzikale komedie buiten categorie is. Groenemayer, in Duitsland door zijn doorvoelde levensliederen een megaster, schreef een reeks nummers bij de show, die door Thomas Wise gearrangeerd werden voor een orkest van meer dan veertig muzikanten van de Bochumer Symphoniker. Wise compileerde de thema’s ervan in een onverwacht rijke en subtiel georkestreerde ouverture, met een bijzondere rol voor de koperblazers, veel paukenslagen en zelfs een harp. De zorg die aan deze muzikale omkadering besteed werd wijst erop dat deze makers de komedie hoogst serieus nemen. Nog tijdens die ouverture verschijnt het paard dat het verhaal aan het rollen brengt. Het is een grap op zich: we zien een carnavalspaard van stof en karton, maar met slechts twee poten: de tweede drager ontbreekt op het appèl en komt pas te elfder ure door een van de deuren het podium op om het dier te completeren. 

Dit is een portret van een samenleving die zo geobsedeerd is door zijn eigen vermeende belang en zijn eigen voortreffelijkheid dat alles ervoor moet wijken.    

De openingsscène die volgt toont meteen dat hier topperformers aan het werk zullen zijn. Toch gaat het maar om nevenpersonages: Virginie , de dienstbode van Anaïs en Félix, de butler van Fadinard flikflooien met elkaar en verklappen ondertussen de respectieve huisgeheimen. Niemand weet immers beter dan het personeel weet wat er werkelijk gebeurt bij mensen van stand. Hoe ze dat doen is echter spectaculair. Virginie (Pia Dembinski) huppelt rond als een poesjenel, met gekke sprongen en totaal overdreven gebaren, als een pop in de poppenkast die dit stuk ook is, terwijl Felix (Jullus Engelbach) laat merken hoe gevaarlijk draaideuren en trappen zijn.

Meteen daarna verschijnen Fadinard (Christopher Nell) en de dove oom Tardiveau (Klaus Brömmelmeier). De perfecte aanleiding om het verschil tussen de plattelander, die alle familieleden wil kussen, en de stedeling aan het licht te brengen. De komst van Anaïs (Nanny Friebel) en haar minnaar Emile (Florian Anderer) is daarna slechts een alibi voor een volkomen gratuite, maar uitzinnig grappige scène: Emile is zo’n stoethaspel dat hij er maar niet in slaagt zijn kepie op te rapen. Het circus is bijna compleet als Nonancourt (Hubert Wild), vader van de bruid Hélène, een pseudo tragische Cécilia Roumi, onbegrijpend zijn opwachting maakt. Zijn luidkeelse contratenor zang ridiculiseert hem nog voor hij uitgelegd heeft dat hij myrthe wil planten voor zijn dochter.

De ongemakkelijke ontmoeting met een wel zeer doortastende Clara (Sarah Bauerett) moet dan nog komen. Of de confrontatie tussen Beauperthuis (een dubbelrol van Brömmelmeier) en Fadinard die begint als een gevecht in regel maar uitloopt op kinderspelletjes als handjes stapelen en blad-steen-schaar. Om nog te zwijgen van de ongelukkige Bobin (gespeeld door sopraan Jasmin Etezadzadeh in crossdressing) die wanhopig taalt naar de hand van Hélène of van de ontmoeting met de barones, hier vervangen door twee nichterige mannen die hun handen niet van Fadinards kruis kunnen houden. Die acteurs, Anderer en Tavernier, doen zich hier met falsetstem voor als vrouwen in mannenpak, een briljant spel van dubbele crossdressing. Zo weven Groenemayer en Fritsch ook genderverwarring (in de tijd van Labiche uitgelezen voer voor ‘schandaal’, maar net zo wijdverbreid als vandaag) handig door de originele plot heen.

Ze weven echter ook op een ongeziene manier de magistraal gearrangeerde zangnummers van Groenemayer door het spel heen. Het koor van het Theater Basel duikt daarbij op een vanzelfsprekende manier op, als de achtergrond van deze demi-mondains. Het resultaat is een muzikale farce die Broadway shows naar de kroon steekt, of zelfs overtreft.

Misschien vraag je je nu als lezer af of een banale komedie, die bijna 175 jaar oud is, zo’n krankzinnige inzet van middelen en talent verdient. Hoe relevant is dit nog in tijden van klimaatopwarming en algemeen systeemdalen? Wel, misschien meer dan je zou denken. Dit is een portret van een samenleving die zo geobsedeerd is door zijn eigen vermeende belang (identitair of pecuniair) en zijn eigen voortreffelijkheid  dat alles ervoor moet wijken. Is dat niet precies wat vandaag overal opspeelt: een klein belang dat plots voorrang krijgt op werkelijk belangrijke issues. Lees de krant er maar op na: zoveel verschillen we echt niet van de kleinzielige burgers van Labiche. ‘Pferd frisst Hut’ toont het met zoveel aplomb dat je niet anders kan dan te schaterlachen. Pas achteraf bedenk je hoe triest deze mensen zijn. Dit stuk houdt ons een spiegel voor.         

Genoten van deze recensie? Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand. Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login