Toneel

En Nu De Roovers

Over verbinding en verlies

Soms neemt een leven, gewild of ongewild, een beslissende wending. Dat ene moment waarop je een deur definitief dichtslaat of dat er je iets overkomt dat er -achteraf bekeken – al lang stond aan te komen. Vaak speelt liefde, of het gebrek eraan, daarbij een rol. Dat liet de Duitse auteur Roland Schimmelpfennig zien in het stuk ‘Vorher / nachher’ (2002). De Roovers bewerkten het met een verrassende, intergenerationele cast tot ‘En Nu’. Een kleine, maar zeer fijne voorstelling. 

Uitgelicht door Pieter T’Jonck
En Nu
Pieter T’Jonck Fort 4, Mortsel
13 oktober 2023

Eerst het slechte nieuws: door tegenvallende subsidies en allerhande andere tegenslagen stonden de Roovers plots voor een zwart gat: er was een jaar lang geen nieuwe productie in het vooruitzicht. Tegelijk dienden zich veel nieuwe, beginnende spelers aan. Met de moed der wanhoop zette het gezelschap toch, quasi zonder middelen, deze productie op. Daar begint het goede nieuws.

Als je goed oplet merk je dat de middelen schaars waren, maar toch toverde Stef Stessel met een paar rollen plastic folie en oude decorstukken zoals een fascinerende lamp een decor bijeen. Jack Stessel (zijn zoon) en Nand Van Looveren ondersteunen het stuk op synthesizer en gitaar met een weinig opvallende, maar sfeervolle en zeer efficiënte score.

Op een camera en een projector na is verder alles wat je hier ziet uiterst low tech. Niets in de handen of de mouwen, nauwelijks lichteffecten. Of het moest de gloeilamp zijn die met een knal springt als het stuk net begonnen is. Een jonge man, Timon Kouloumpis, verschijnt achteraan het podium voor een wand van verkreukelde alu-folie. Hij spreekt er voor een camera over een organisme dat de wereld dreigt te veroveren, al is het onzichtbaar. Zijn gezicht verschijnt uitvergroot en vervormd op de slordig over een scherm gedrapeerde plastic folie die als een brede sliert tot vooraan het podium uitloopt. Hij is gek, of hij ziet spoken, denk je meteen.

Dat is maar één van de vele gebeurtenissen – het zouden er eenenvijftig zijn - die in dit stuk kris kras door elkaar lopen. Direct daarna neemt Ellen Vervaet het woord. Ze heeft een laken om zich heen gedrapeerd. Ze vertelt dat ze al elf jaar samen is met haar vriend en er al acht jaar een huis mee deelt, maar nu vreemd zal gaan. Het windt haar op. Dat is haar enige motief. Gitan Eeckhout, haar bijna-minnaar, ligt lusteloos, met enkel nog kousen en een short om zijn lijf, aan haar voeten.

Hij neemt in de volgende scène het woord. Hij bekent: hij is een dwangmatige schuinsmarcheerder, al heeft hij dan een kind. De voorspelbare afloop van het verhaal: het stel verliest pijlsnel belangstelling voor elkaar, maar de langdurige relatie van de vrouw loopt toch ook op de klippen. Je ziet dan al een stramien: deze twee mensen zijn vooral met zichzelf bezig, niet met de ander. Ze richten zich daarom ook altijd liever tot ons, de anonieme kijkers, dan tot elkaar.

Andere ongelukkige koppels: een oudere vrouw, redacteur bij een uitgeverij (Sofie Sente) die te graag drinkt en weg wil bij haar man (Gianni Slootmaekers), die alles over film weet maar ook niet van de fles kan blijven en altijd brult als iets hem niet aanstaat. Heel vaak dus. Vele scènes later laat hij haar eindelijk gaan. Ze gaat een koffie drinken.

Al deze personages zijn hun eigen ergste vijand. 

In een briljante scène komt ze vele jaren later terug op die plek voor een overleg met haar jonge nieuwe baas, Gitan. Je ziet hem druk gesticuleren, en haar sceptisch zwijgen. Ondertussen weerklinken haar gedachten in overdub. Een ijdele, verwaande en incompetente man denkt ze, een narcist zoals haar vroegere echtgenoot. Geen twijfel dat hij van haar af wil, want hij vindt haar niet bereid tot samenwerken, traag en vooral… oud. Maar hij durft haar (nog) niet de laan uitsturen. Haar prestige in het bedrijf is nog te groot.

Eenzame mensen duiken in dit stuk ook bij overvloed op. Timon Kouloumpis, de weirdo die het stuk opent, of Luc Nuyens die vreemde kevers ontdekt, zich druk maakt over de enorme verspilling van een kapotte lamp (die hij later herstelt), zich ergert aan ‘kunstkenners’ of zich verliest in een filmpje uit zijn jeugd. Meelijwekkend is het personage dat Gitan Eeckhout neerzet in zuiver West-Vlaams. Hij speelt een fabrikant die het bedrijf dat hij erfde van zijn vader noodgedwongen moet verkopen. Hij voelt zich totaal vernederd als hij merkt dat de private equity kopers alleen in de naam van het bedrijf geïnteresseerd zijn, niet in de knowhow of het patrimonium. 

Het meest deerniswekkende personage geeft Sente gestalte. Ze speelt een vrouw die zich altijd uitkleedt in het donker en nooit meer in de spiegel kijkt omdat ze gruwt van haar oude, lelijke lijf. Zelfs haar lippen stift ze in het donker: je ziet hoe ze haar hele gezicht ermee besmeurt.

Twee van die eenzaten, Nuyens en Sente, kijken later samen toe hoe een gearriveerde dertiger die door zijn vrouw in de steek gelaten werd (Slootmaekers) het aanlegt met een jonge meid (Ellen Vervaet). Ook dit stel spreekt naast elkaar. Hij wil een vrouw om wraak te nemen op zijn ex. Zij wil een rijke vent omdat ze een auto nodig heeft om vooruit te komen. Het is een ongewoon sterk vertolkte scène. Hoe Vervaet de man aan de flipperkast krijgt, en daar verleidt, terwijl hij gelooft dat hij haar imponeert, het is kostelijk om te zien – als het niet zo pijnlijk was.

Het stuk eindigt als de lamp die in het begin sprong hersteld wordt. Er volgt nog een laatste monoloog van de man die het onzichtbare organisme op het spoor. Hij vertelt dat hij het overwonnen heeft door het te doen geloven dat het aangevallen wordt door een ander. ‘Het is zijn eigen vernietiger en slachtoffer tegelijk’.

Die ene zin vat precies samen wat in dit stuk steeds weer gebeurt. Al deze personages zijn, door hun verwachtingen, verlangens, angsten, en vooral door hun gebrekkige of onbestaande zelfinzicht hun eigen ergste vijand. Hadden ze vrienden, dan hadden die hen misschien kunnen intomen, troosten of raad geven. Maar die vrienden lijken geheel afwezig. Ze staan alleen met zichzelf. Bij gebrek aan beter richten ze zich daarom steeds weer tot ons, het publiek, als tot een spiegel.

Geen toeval dat het motto op het programmablad een zin van Paul Verhaeghe is: ‘De vorige maatschappij maakte verbondenheid tot een gevangenis, de huidige maakt autonomie tot eenzaamheid’. Het stuk toont zo de grote paradox van deze tijd: terwijl we allemaal de mond vol hebben over verbinding, is die verbinding een hoogst schaars goed geworden. Omdat we niet meer weten hoe ze te leggen.

Maar bij de spelers is die verbinding er alvast wel. Twee generaties spelers reiken elkaar hier de hand. Ze geven elkaar volop kansen om te schitteren. Soms klinkt een woord te schel, of valt een scène wat bleek uit, maar als geheel is dit een genereuze, bij momenten briljante voorstelling. Al was er dan geen geld om ze te maken, deze spelers verbonden zich toch om dit te doen. 

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login